dinsdag 30 december 2014

Zwaar (5); hier & nu

Jaren terug volgde ik wat colleges filosofie. Niet echt met enthousiasme; het onderdeel was onderdeel van het studiejaar. Ondanks de bevlogenheid van de prof bleek en bleef het een voor mij gesloten wereld, gevuld met oude Grieken en Romeinen, aangevuld met iets minder oude Oostenrijkers en Duitsers. Het tentamen heb ik gehaald en da’s dan ook alles. Soit.

Nooit gedacht dat ik ooit nog eens een boek op dat terrein zou gaan lezen. Tot ik kennis maakte met het toegankelijke werk van Coen Simon. Alleen al een titel als ‘Waarom we onszelf zoeken maar niet vinden’ vond ik zielstrelend. ‘Wachten op geluk’ is er ook zo-een. Of ‘Schuldgevoel’, waarbij de ondertitel voor zich spreekt: ’Over de behoefte aan dingen die we niet nodig hebben’. Nog eentje: ‘Zo begint iedere ziener’. Hoewel ik niet alles één-twee-drie doorgrond en bepaalde passages zelfs na drie keer herlezen van een andere dimensie vind, val ik er bij vlagen met graagte op aan. Het boek van Joke Hermsen ‘Stil de tijd’ bevat een aantal oogopeners. Haar ‘Kairos’ gaat verder op de het aspect van het pakken van het juiste tijdsmoment. Stine Jensen blijkt weergaloos in ‘Dus ik ben weer’. Paul Smit is bijna hilarisch in zijn kleine ‘Verlichting voor luie mensen’. En dan hebben we ook nog ‘Word zelf filosoof’, van Jan Bransen. ‘Denken op de plaats rust’ van Henk van der Waal vraagt meer inspanning. De auteur van dit geharnaste werk ziet als taak van de filosoof ‘de mensheid te leren hoe zich met de dood te verzoenen’. Wat ik met deze kost doe? Lezen, proeven, kauwen, testen. En uiteindelijk dat meenemen wat de blik verruimt. Dat laatste helpt als de wolken ter hoogte van mijn wenkbrauwen hangen.

Wie zwaar is, kan altijd nog denken dat de beloning voor het doorstane lijden in het hiernamaals ligt. Dat er een diepere bedoeling ligt in de kleinere en soms grotere geestelijke kwelling die zich ongenood zomaar aan kan dienen. Die gedachte hielp me lange tijd. Tot het moment dat ik het onderhandelen ‘met boven’ eerder vond voorkomen uit angst en bijgeloof dan uit echt vrijmakend geloof. Zonder om te zien in wrok liet ik vier jaar terug de katholieke kerk en daarmee elke religie achter me. Vragen in 'Dromen, Durven, Doen' van Ben Tiggelaar leidden tot het beslissende zetje. Ik liep door een volgende deur het ‘hier en nu’ in. Aangezien ik met deze stap ook afzag van het recht op een hiernamaals, besefte ik dat de waarde van het leven hier ligt. Een klein jaar voor zijn dood zei Bosschenaar Luc van Gent (4 juli 1925 - 4 juli 2013) in het Brabants Dagblad dat je geboren wordt en dood gaat en dat het daartussen moet gebeuren. Hierin vond ik een mooie samenvatting van wat ik was gaan ervaren. Sindsdien herhaal ik - zo het te pas komt - Van Gents uitspraak; met bronvermelding. Het staat hier en nu te gebeuren, als je er wat van wenst te maken. Waarom dan tijd besteden aan periodiek gesomber?

Wat staat dan ‘hier en nu’ te gebeuren? Mijn pa zei: ‘Mocht ik zeker weten dat Hij niet bestond, dan zou ik vanaf morgen alles doen wat God verboden heeft’. Het ligt niet in mijn aard om ‘van god los’ vervolgens verder te gaan zonder ‘gebod’. Of om te beginnen aan een eindsprint waarin ik in sneltreinvaart bijvoorbeeld nog ‘moet’ abseilen, bungee jumpen of meedoen aan Utopia. Ook een hedonistisch bestaan dat zich beperkt tot het niveau van zuipen en vreten ligt buiten mijn horizon. Het gaat zo het gaat. En ik vind het verrassend als ik op enig moment kan zeggen: ‘Dat ik nu hier in dit gezelschap dit of dat doe, had ik een jaar geleden niet kunnen bedenken’. 

Aangeboren zwaarmoedigheid is net zomin te verhelpen als aangeboren kaalheid-op-jonge-leeftijd. Door dat laatste gaan veel zonen al vroeg op hun pa lijken. Binnen mijn familie beschikken ‘de zwaren’ ook over een gemeenschappelijke trek. Ieder gaat daarmee op eigen wijze om. Dat wat mij de mogelijkheid geeft om minder de last te ervaren van de zwaarte die zich graag als de grauwe hond bij ons op de stoep nestelt, hoeft voor anderen niet het ei van Columbus zijn. Wat ik als heilzaam ben gaan ervaren, staat hiervoor beschreven. Ont-moeten, stoppen met verwachtingen maken vooraf, afscheid nemen van ‘maar’, met enige scepsis kijken naar het bestaan van de vrije wil, ‘toegankelijke’ filosofen proberen te begrijpen, de dingen doen in het besef dat het leven alleen nu en niet hiernamaals plaats vindt. Ik kan ze ieder aanraden bij de aanpak van 'genetisch gesomber'. Misschien zit hier iets bij voor de goede voornemens 2015? 

zondag 28 december 2014

Stempellust

We lezen dus veel tijdens ons verblijf in El Médano. Elke dag pluizen we de krant El País uit. Daaruit blijkt dat Spanje het niet gemakkelijk heeft tijdens de crisis. Hoewel, die recessie is in de derde week van december officieel tot historie verklaard door Mariano Rajoy, de president van dit land. Dat heeft ie geweten: veel kritiek van de oppositie en in de politieke commentaren. 

In dezelfde tijd verscheen een stuk over het opmerkelijke fenomeen dat de Spaanse werkweek meer uren telt dan de die in de andere EU-landen, terwijl het land onderaan bungelt als het over productiviteit gaat. En de verklaring? Als een van oorzaken wordt gewezen op het gegeven dat de Spanjaarden bovengemiddeld veel tijd aan sociale contacten tijdens en rond het werk besteden. Daarmee stellen zich niet professioneel op. Volgens deskundigen moet de scheiding tussen werk en privé sterker worden! Plus dat ze de dingen slimmer moeten aanpakken.

Hoe dat laatste kan uitpakken, hebben we voor onze ogen zien gebeuren. Van 15 november tot 15 december kende de gemeente waartoe El Médano behoort een 'Tapasmaand'. Dit jaar ging het om de achtste editie, vol trots aangekondigd door de betreffende wethouder zelve. Vier wijnhuizen en 32 horecagelegenheden hebben in die tijd een speciaal hapje op het menu staan dat aangeboden wordt samen met een glas wijn of bier voor de prijs van €2,50. Op een aantal plaatsen gaat het om een wat duurdere lekkernij in de vorm van een taartje, ijscoupe of cocktail. 

Deelnemers kunnen voor hun verzamelkaart na elk bezoek ook een stempel vragen. Wij kregen per persoon twee van die kaarten vol. 

Als we die op donderdag 18 december bij de lokale vestiging van het Ilustre Ayuntamiento de Granadilla de Abona gaan inleveren, halen we eerst een volgnummer. Na een minimale wachttijd komen we tegenover een dame van de gemeente te zitten die de papieren controleert en naar onze verwachting bij goedkeuring in een grote mand zal gooien. Een mand waaruit de notaris de volgende maand de prijswinnaars trekt. Niet dus. We hebben de halve pagina kleine lettertjes niet helemaal gelezen, anders hadden we mogelijk een andere inschatting gemaakt.

Of we onze identiteitskaart kunnen overleggen, met ons persoonsnummer, ¿Por favor? Waarna van dat kleine ID-kaartje alle gegevens ingevoerd gaan worden op de computer. Overigens wil de jonge vrouw nog meer weten en ja, de spelling van al die zaken is niet zo eenvoudig. Wat de denken van 's-Hertogenbosch. Of Van den Berselaar en Van Osch. Onze straatnaam is er nog zo-eentje. Plus al die doopnamen. 

Een en ander dient geverifieerd te worden, dus waar ligt 's-Hertogenbosch? Het systeem kent Holanda niet. Los Países Bajos misschien? Bingo. En de registratie kan weer verder.

We zien dit alles geduldig aan en verduidelijken waar nodig. We horen dat er veel deelnemers zijn elk jaar, waaronder de nodige buitenlanders die hier korter, langer of permanent verblijven. En maar inkloppen al die gegevens door ambtenaren die verheugd kijken als de kaarthouders Spaans blijken te spreken. 

Onze tapasrouteformulieren hebben in het beging van de registratie al een forse stempel gekregen. Als we na een uur invulwerk eindelijk vier uitgeprinte bewijzen krijgen dat we mee dingen naar de hoofdprijs - een diner - wordt ter bezegeling van die A4'tjes nog eens het stempelapparaat gepakt. Waarna we onder dankzegging weer kunnen gaan.

Huize Stempellust, voor zoiets eenvoudigs als de inname van deelnemersformulieren die je in Nederland afgeeft bij de sigarettenboer. Of het VVV. Zo kon je hier wel tot die lange werkweek.


En de tapasroute zelf? Verrukkelijk. 







vrijdag 26 december 2014

Eerste sneeuw

Regen ontwricht het leven op Tenerife. En op heel de Canarische archipel als we de journaalbeelden van dinsdagavond 18 november bekijken. Zoiets hebben we eerder meegemaakt op dit eiland: vier jaar geleden en toen ook in de tweede helft van die herfstmaand.

De volgende ochtend ligt beneden in de draai van de Calle de Gaviota de nodige zooi. Het water dat in de nacht van dinsdag op woensdag viel, heeft vooral modder en ontelbare stukjes steen meegevoerd en dit alles ligt als een dikke koek op het zebrapad. (Later op de dag zullen gemeentewerkers dit sediment wegwerken.) Iets verderop blijkt dat ook het strand de nodige ‘voren’ heeft gekregen richting zee.

Een beetje uit mijn doen sta ik om 08.30 uur op het centrale plein rond te kijken: hoezo geen groentemarktje vandaag, hoezo regen? Waar is de zon? Ben ik in een maand tijd zo vervreemd van een flinke bak neerslag? Ongelooflijk. De badmeester staat wat verweesd op een leeg strand.

De inwoners die ik die dag zal tegenkomen, hebben het over niks anders dan de hoosbui. Hier betekent dat heel wat. Ik begin het te snappen. ’s Avonds wordt duidelijk dat ook dit keer (net zoals zo’n vier weken terug) in het noordoostelijke deel van Tenerife, het gebied bij Santa Cruz en San Cristobál de La Laguna, kelders en straten overstroomd zijn. Buureiland Gran Canaria is eveneens opnieuw de klos. Met name daar heeft door eeuwen kaalslag het water vrij spel. Er is door de intensieve ontbossing weinig groen om de overvloedige neerslag tegen te houden op weg naar beneden.

Tegen alle voorspellingen in blijkt het 24 uur later, op donderdagmorgen, prachtig zonnig weer. Misschien wat frisser. De docent die we voor ‘Spaanse conversatie’ bezoeken, vertelt dat zijn kinderen eerder die ochtend teleurgesteld reageerden op het bericht dat ze gewoon naar school moesten. Er was toch een waarschuwing afgegeven voor storm en wateroverlast? Nu scheen de zon en op Internet stond dat er gewoon les was.

Ook op vrijdag is het prima. Vanaf zo’n 1.500 meter hoog ligt er sneeuw op het Teide-massief. ‘Opmerkelijk vroeg’, vindt de eigenares van de sportschool waar ik ’s morgens om 08.00 uur aan mijn oefeningen begin. Een paar uur later, lekker in de zon op de boulevard, oordeelt buurman Angél dat die sneeuw nou ook weer niet zo vroeg is. Met zijn 78 jaar kan hij naar schatting zo’n halve eeuw meer overzien dan de jonge informante eerder deze ochtend. Hoewel je die witte deken eerder in december of januari kunt verwachten. Volgens Angél is het daarboven -7ºC.

Later leest mijn vrouw het barre weerbericht voor dat wordt samengesteld door het nabijgelegen Aeropuerto Tenerife Sur. Dichterbij en zekerder dan dat kan niet. Zou je denken. Hondenweer op komst en toch is het zaterdag en zondag - in tegenstelling tot wat ze ‘om de hoek’ voorzagen - in één woord stralend. Het beroep van weerman/vrouw kent hier zo mogelijk nog meer onzekerheden dan in Nederland.

Op zondagmorgen loop ik hard langs het strand tot aan het eind van de Playa de la Tejita. Door de nattigheid eerder deze week schiet ineens overal groen op. Onderweg heb ik vrij zicht op de wit besneeuwde punthoed van El Teide. ‘Waar de blanke top …’, etc. Een prachtig contrast: winter daarboven en lente hier aan zee. De oorspronkelijke bewoners van deze eilanden, de Guanchen, zagen in de sneeuw de aanwezigheid van de Goede godin. Door de berg te bedekken, zou zij de vernietigende kracht van de Slechte god die in de vulkaan huisde, neutraliseren en daarmee zorgen voor stabiliteit. Ik vraag me af in hoeverre de pre-Spaanse periode van Tenerife deel uitmaakt van het geschiedenisonderwijs hier. Een mooie vraag om aan ‘onze docent’ te stellen; tenslotte gaan zijn kinderen hier naar de middelbare school. Als het niet regent.




dinsdag 23 december 2014

Verrassend eiland

In oktober 2013 maakten we in surfcafé Veinte04 kennis met de ecologische witte wijn van Frontos. Deze bleek in geen enkele winkel in El Médano verkocht te worden. Onlangs dronken we die wijn opnieuw en wat dagen later knarden we in de huurauto de berg op richting wijnboer. Bodega Frontos is sinds 22 februari 2003 in bedrijf als particulier bezit van de familie Luengo; de aanplant staat op percelen tussen de 600 en 1.600 meter hoogte. De Luengo’s zijn ook de eigenaren van een wijngoed in het verder- en hogerop gelegen Vilaflor. Voor het bezoek aan Frontos moesten we naar het gehucht Los Blanquitos, gemeente Granadilla de Abona in het zuiden van Tenerife.

Als we daar op maandagochtend 20 oktober 2014 arriveren, maken de gebouwen een zeer goed verzorgde, moderne en tegelijkertijd gesloten indruk. Er loopt een forse witte hond rond die zich door mij als niet-beestenliefhebber gewillig laat aanhalen. ¿Dónde está el jefe?, vraag ik bij herhaling. Deze poging om ‘Waar is het baasje?’ in het Spaans te vertalen - eigenlijk had ik ‘el amo’ moeten gebruiken - leidt in elk geval tot de komst van een jongeman die op het bedrijf blijkt te werken. Daarna verschijnt een wat oudere heer die de eigenaar is, ‘Althans’, zegt hij, ‘Éen van de tien, want we zijn met dat aantal broers en één zus’.

We kopen een doos Vino blanco ecológico en maken een afspraak voor een rondleiding met proeverij op donderdag de 24ste om 11.30 uur.

Op de afgesproken dag is aan zee is de temperatuur al aardig op weg in de richting van de voorspelde 36°C als we bij het hoger gelegen en daarmee frissere Frontos uitstappen voor de ‘cata de vinos’. De medewerker die we eerder ontmoetten, maakt zijn ontbijt af en neemt ons mee naar de verschillende ruimtes waarin het vinificatieproces plaatsvindt. Daarbinnen heerst het hele jaar door een temperatuur 16ºC. Deels doordat een part onderaards is, deels door de duurzame, energiebesparende architectuur.

Dan komen in een typische ton- en torenvormige omgeving waar de te proeven wijnen een voor een op tafel. Van wit naar rood, elk met een eigen verhaal over de gang van druif naar drank. Een ‘lekker’ uurtje. Tegelijkertijd blijkt opnieuw hoe het oog voor detail van de eigenaren ook bij dit onderdeel garant staat voor een goed verzorgd ‘uiterlijk’. Alles klopt: de presentatie door de medewerker, de aankleding, de herhaling van het logo. Dat laatste blijkt een harkachtig werktuig te zijn uit de tijd van de Guanches. Dit instrument van de oorspronkelijke bewoners van de Canarische eilanden staat omgekeerd afgebeeld op flessen, dozen, ruiten etc.

De eerder ingeslagen Blanco seco ecológico die in El Médano staat, is nog lang niet op. We besluiten de voorraad aan te vullen met een dozijn flessen van de kruidig smakende rode Baboso negro. Vóór gebruik gaat die thuis even de koelkast in: aanbevolen drinktemperatuur 16º-18ºC. Lekker. Tenerife blijft ook na zoveel bezoeken een verrassend eiland.

woensdag 17 december 2014

Zwaar (4); ’n weg naar Rome

Zoals hiervoor wordt aangegeven, zit het ‘van moeders kante’ in de familie om zwaar aan dingen te tillen. Gelukkig niet constant en ook niet aan alles. Plus dat de een er wel mee ‘aangemaakt’ is en de ander het moet doen met de verhalen.

Zo vertelt categorie één aan de tweede bloedverwante club dat het volslagen onvoorspelbaar is wanneer het verschijnsel toeslaat. Ook stralende zon aan een strakblauwe lucht weerhoudt de ‘grauwte’ niet. Het is voor degene die het (be)treft ook niet altijd duidelijk dat het weer zo ver is. Zelf heb ik met veel inspanning en met talloze aanwijzingen uit mijn directe omgeving enkele van de verschijnselen leren herkennen. De floers in het hoofd vreet energie. Tijdens die dagen schakel ik ongemerkt over op de automatische piloot waarna het me buitenshuis aardig lukt om de dingen te doen die van me verwacht worden. ’s Avonds ben ik hondsmoe waardoor bijvoorbeeld het koken - iets wat ik graag doe - met weinig enthousiasme geschiedt. Als ik dat constateer, vraag ik thuis ‘Hangt het er weer?’

Op enig moment kan het ook zomaar ineens wegtrekken. ‘Alsof het gordijn opzij geschoven wordt’, roep ik dan blij. De positieve energie komt weer los; iets om vast te houden. De vraag is ‘hoe’? Omdat ik eerder al snel mijn bekomst had van corrigerende chemische preparaten, is het een uitkomst dat - sinds een jaar of zes – bepaalde vormen van ‘mentale’ beïnvloeding blijken te werken. Hiervóór noemde er drie van.

Nummer vier lijkt in zijn aanpak op die van het eerder beschreven ‘ont-moeten’. Tijdens een (in mijn ogen uitstekende en welkome) training werden we een keer naar huis gestuurd met de opdracht om eens stil te staan bij het woord ‘maar’. We gebruiken het om de haverklap. Vaak volkomen functioneel, zoals in ‘Dit is niet groen maar grijs’. Als kleurenblinde heb ik geleerd zo’n correctie op prijs te stellen. ‘Ik vind je plan goed, maar… ‘ is van geheel andere orde. De boodschap zit ‘m in het stuk achter de komma en om de een of andere reden richten we onze communicatief zo in, dat na een aai over de bol vaak een negatief signaal komt. Zo van ‘Dat kan wel lijen na een complimenterende intro’.

De opdracht was om bij elke (niet functionele) ‘maar’ na te gaan of deze met een andere aanpak vermeden zou kunnen worden. Zo kan kritiek op een plan uiteraard terecht zijn. De vraag is of het commentaar ook zonder een ‘best goed, maar toch’-constructie gemaakt kunnen worden. Wat kan. Bijvoorbeeld door aan te geven dat er meer wegen naar Rome leiden. Ik had een aantal jaren een baas die dat deed, en dan eindigde met: ‘En die van jou is er ook een’. Waarna we ons al snel over de strategische landkaart bogen, want ik wilde dan wel weten wat hij nog meer als mogelijkheden in zijn kop had. Veel van geleerd.

Wat me vooral op is gaan vallen wanneer er weer eens een ‘maar’ in mijn eigen taalgebruik aan zat te komen, is het feit dat ik de meeste ‘maars’ gewoon weg kon laten. Wat het experiment namelijk opleverde was dat de wereld waaruit ‘maar’ opduikt, er een is waarin we het kennelijk fijn, nuttig, passend, etc. vinden om op een kwaliteit of prestatie van de ander af te dingen. ‘Heb je gezien dat X zijn huis heeft geschilderd?’, ‘Ja, maar hij heeft wél twee linkerhanden’. Ook de eigen prestatie of ervaring kan ‘bemaard’ worden: ‘Ja, we hadden een prima hotel, maar er waren te weinig ligbedden rond het zwembad’. Totaal overbodig, dit soort ge-maar. Inslikken dus. In het eerste geval: gun de ander de lol; zelf ben je er niet minder om! En bij twee: pak een ander hotel, ga aan het strand liggen of leg zelf voor dag en dauw een handdoek op zo’n ligding. Meut.

Een leuk bijeffect van de bevinding dat het leven met veel minder ‘maars’ toekan, is dat dit het hart verblijdt waardoor het gesomber minder snel gedijt.


(wordt nog één keer vervolgd)

maandag 15 december 2014

Zwaar (3); nadorst

Zwaar op de hand zijn hoort er in onze familie dus zo’n beetje bij. Verhalen te over. Voorbeelden ook. Gelukkig is niet iedereen aan moederskant met dat gen opgezadeld. Ben je er wel ‘mee aangemaakt’, dan is het de vraag of een bezoek aan de psycholoog op het programma staat? Niet snel, want bij voorkeur bezitten we onze ziel in lijdzaamheid.

Aangezien we niet melaats zijn, kunnen we de symptomen goed verborgen houden. Zoals anonieme alcoholici elkaar ook zonder de verschijnselen van nadorst weten te herkennen, zo heb ik van deze of gene AZ’er wel eens een goedbedoelde hint gekregen. In de trant van: ‘Ik ken een heel goed vrouwtje in Zaltbommel waar ik zelf veel baat bij heb’. Nou, daar dacht ik toen onmiddellijk van alles bij om vervolgens aan deze kant van de Maas te wachten tot de nevel in het hoofd weg wilde trekken. Bovendien hoefde ik echt niet weten wat ze tegen zou kunnen komen.

Kennelijk was ik dan zes jaar terug eindelijk rijp voor goede raad. Niet om in slechte tijden heil te zoeken bij de pillenboer, want dat hoofdstuk had ik al uit. Dat van die neurotransmitters geloofde ik onderhand wel; met chemische middelen viel weinig te verhapstukken. Wat er nog redelijk onontgonnen bij lag, was de ‘bevattelijke zijde’. De een blijkt immers gewoon wat gevoeliger voor somberte dan de ander. Tot dan toe had ik verlichting gevonden bij pure fysieke inspanning in de vorm van rennen, fietsen, sportschool en (berg)wandelen, skaten, skiken. Gezwoeg met vreugdescheppende stoffen als endorfine en serotonine als beloning. Plots bleek er nog meer te zijn om in stelling te brengen. En wel op het terrein van de ‘geest’.

Op een namiddag in september zei iemand: ‘Waarom moet je dat dan?’ Wat daaraan vooraf ging, was een alledaags gesprek waarin ik opmerkte dat er nog iets ‘dringends’ op mijn lijstje stond. ‘Waarom moet je dat dan?’. Tja. ‘Nou gewoon, omdat ik dat vind’, was mijn reactie. En na een slapeloze nacht wist ik dat ik gewoonweg bang was voor de gevolgen wanneer ik mijn vastgeklonken waardepatroon niet volgde. Was het zelfdwang? Waarna ik als experiment meteen maar afzag van de actie die toen al veertien uur open stond. Wat zonder vervelende gevolgen bleef, ook nog ook nog. Sindsdien valt me op hoe frequent en hoe gemakkelijk ikzelf en anderen het woord ‘moeten’ gebruiken. Met groot gemak komt het uit onze monden. ‘Wat je moet doen …’. Een sluipende druk, waartegen met een consequent ‘ont-moeten’ best op te boksen valt. Bijvoorbeeld door het te veranderen in ‘Wat je kunt doen …’.

‘We zijn wat ze denken en wat we zeggen’, meent de Spaanse filosoof Emilio Lledó. Die gedachte zou ik pas later tegenkomen. Duidelijk was dat de vervanging van ‘moeten’ door ‘kunnen’ een vrijere denkmaat opleverde en bijdroeg aan de levering van positieve energie. Deze opbrengst kon ik in stelling brengen tegen de hypochondrie die achter elk bosje verscholen kon liggen. Met deze ontdekking raakte ik gaandeweg ‘van god los’.

Voor dat laatste werkelijk zo ver kwam, volgenden enkele tussenstappen. Zoals het leren afzien van verwachtingen voorafgaande aan een gebeurtenis. Zo gingen we op vakantie naar Schotland. Dat koude land waar het altijd regent. Vooral in juli en augustus. Experiment 2: we reden met druilerig weer bij IJmuiden de auto de boot op terwijl ik mezelf bij herhaling probeerde duidelijk te maken de dingen niet vóóraf in te willen vullen. De plu’s en poncho’s zaten in de bagage terwijl ik oefende met het adagium ‘We zien het wel’. Het werd een prachtige vakantie. Behalve de overtocht niks gepland, prima weer, elke dag een verrassing. Vooral dat laatste ging ik waarderen. Sindsdien kan ik steeds gemakkelijker op pad naar wat dan ook met een minimaal draaiboek en vooral zonder invulling vooraf van hoe iets of iemand zou kunnen ‘moeten’ zijn of handelen. Op visite gaan wordt ook steeds leuker.

Lezen van ‘studies’: ook erg effectief. Rond die tijd raakte het onder professoren in de mode om boeken te schrijven over hersenonderzoek. ‘We zijn ons brein’. Heb ik stukgelezen. Plus nog wat andere werken die in dat voetspoor volgden. Waar dan weer kritiek op kwam. Allemaal rond de centrale vraag wat we als mens zelf écht beslissen en wat gewoon voor ons beslist wordt in de grijze massa boven in onze bol die nog steeds afgestemd zou zijn op het overleven in de savanne van Afrika. Experiment 3: lekker twijfel hechten aan de uitspraak ‘Dit beslis ik zelf’. Ongelooflijk hoe vaak die gedachte - op verschillende wijzen verwoord - voor blijkt te komen. Bijvoorbeeld: ‘Daar kies ik dan voor’, ‘Hier ga ik voor’, ‘Ik doe wat bij mij past’. De reclame steunt ons daarbij met kreten als ‘Helemaal zoals jij het wilt’.

Kwam daarmee de grauwe hond minder snel of vaak lachend voor de oprit van ons huis te liggen? Dat niet. Wel begon ik te leren me er minder van aan te trekken.


(wordt vervolgd)

vrijdag 12 december 2014

In de krant

Sla ik vanmorgen de net gekochte krant open, staat er een paginagroot artikel over Den Bosch in. Wat dit zo bijzonder maakt, is dat het hierbij om El País gaat, de Spaanse NRC, zegmaar. Die komt rond het weekend uit met een aantal bijlages en één daarvan - El Viajero (De Reiziger) - bevat vandaag een reportage over mijn geboorte- en woonplaats. Voor de samenstelling bezocht Anna Borràs één dag ‘Den Bosch, también conocida como Bolduque’. Den Bosch (dus), ook bekend als Bolduque.

Dat Bolduque dateert van zo’n zes eeuwen geleden toen de Spanjaarden - die toen al moeite hadden met buitenlandse talen - Bois-le-Duc verbroddelden tot Bolduque

. Overigens blijft Anna consequent Den Bosch gebruiken, met slecht één keer ’s-Hertogenbosch, en dan ook nog tussen twee haakje ook nog ook nog. Er ligt dus nog heel wat werk te wachten voor die club die het correcte gebruik van de lange versie propageert. 

Anna loopt van ’s morgens 08.00 tot ’s avonds 20.00 uur rond, waarbij ze begint en eindigt op de Markt. De titel ‘En el jardín del Bosco’ (In de tuin van Jeroen Bosch) maakt direct duidelijk waarnaar ze op zoek is. ‘Onze’ Jeroen is een held in Spanje. Ze merkt op dat de stad - hoewel deze zelf geen enkel werk van de ‘aclamado pintor’ (bejubelde schilder) bezit - al vanaf 2010 warm draait voor een groots evenement in 2016 rond Jeroens 500ste sterfdag. In werkelijkheid loopt de motor ‘officieel’ al vanaf 11 juli 2008 toen burgemeester Rombouts in het Madrileense museum El Prado de Omroep Brabant te woord stond.

Ze loopt een bijna voorspelbare historische route langs Hinthamerstraat, Parade, Verwerstraat richting Kruisstraat. Misschien werd ze vergezeld door de fotografen Lya Cattel en Hanneke Wetzer- vooral de naam van die tweede klinkt lekker Bosch - die haar mogelijk wezen op ‘Dit’, een zeker niet ‘klassieke’ gelegenheid, waarover Anna zeer enthousiast is.

Om 15.00 uur maakt ze de tocht over de Binnendieze, waarbij de schippers een pluim op de hoed krijgen voor hun met smaak uitgevoerde vrijwilligerswerk.

1629 blijft onvermeld. Wie liep er dan met haar mee? A la bonheur, in elk geval kijkt ze haar ogen uit op het Bossche Broek om uiteindelijk bij bastion Vught te dineren. Lovend is ze over het terras bij Noble en waarschijnlijk had de kok zijn dag niet. Wie liever in het centrum wil eten, verwijst ze naar de Korte Putstraat, met voor ieder wat wils. Haar dag eindigt achter een lekker glas bier bij Plein 79, onder de Moriaan.


Vorige week stond Las Vegas bij El Viajero in de kijker! Vandaag dus Den Bosch. Niet gek.

donderdag 11 december 2014

Zwaar (2); lekker lopen

‘Zwaar zijn’ - zoals hiervoor aangegeven - zit bij mij dus in de familie. Gelukkig alleen van moederszijde en dat is al meer dan genoeg. Echt moeilijk wordt er bij ons niet over gedaan. Overigens leidt de wetenschap dat er verschillende bloedverwanten ‘mee aangemaakt’ zijn er niet toe dat het minder vervelend is voor wie het treft. Wel maakt het je minder uitzonderlijk.

Misschien is dat het - familietrekje en niet echt abnormaal - dat ervoor zorgt dat niemand echt staat te popelen om bij een hulpverlener aan de bel gaat hangen. Ik zie me al aankomen. ‘Waarvoor bent u hier?’ ‘Ja, ik heb van die periodes dat ik zwaar ben’. ‘Hoe zien die dagen eruit?’ ‘Ja, dat weet ik eigenlijk niet. Op de automatische piloot hè. Gewoon doorgaan, met name op het werk. En als dan de mist ineens optrekt, weet ik dat het voorbij is. Dan schijnt de zon, ook als het regent. Dan vraag ik thuis of het er weer was. Het antwoord is altijd bevestigend. Niet echt leuk, hoewel collega’s er nooit iets van merken; gewoon de vrolijke jongen als altijd. Het vreet energie dokter, veel negatieve energie. Bij tijden slopend, waarna er tijden niks aan de hand is. Het is niet te voorspellen wanneer de grauwe hond weer lachend op de stoep zit’.

Zo ben ik dat in de loop van de jaren gaan noemen. Inmiddels ben ik erachter dat het grauwe gedoe voor een deel samenhangt met iets wat neurotransmitters heet en deels met ‘bevattelijkheid’. Dat eerste - een factor die buiten de eigen mentale invloedssfeer ligt - houdt ook een excuus in, zoals dat ook voor de ‘maandagauto’ geldt. Zo’n voertuig is zoals bekend van de band gerold met een hardnekkig en nauwelijks aan te pakken euvel dat zich steeds op de gekste momenten manifesteert. Dan maar geregeld met die kar naar de garage tot het moment dat je dat ding zat bent en het inruilt. Dat laatste is uitgesloten bij de - als een mankement ervaren - eigenschap van ‘zwaar zijn’. Ligt de oplossing dan in het gaan slikken van pillen om de werking van die neurodingesen te ‘corrigeren’?

Heb ik eens een keer geprobeerd. Toen het zo’n 15 jaar terug echt slecht met me ging, ben ik een tijdje op de chemische toer gegaan. Daar ben ik snel mee gestopt want de lijst met mogelijke bijverschijnselen kwam in zijn geheel langs. Het middel bleek erger dan de kwaal. Uiteindelijk heb ik geleerd te berusten: de periodes gaan vanzelf voorbij. Bovendien blijkt tóch heel wat te zijn wat je kunt ondernemen om die andere oorzaak, de ‘bevattelijkheid’, aan te pakken. Kennelijk was ik daar rond mijn 60ste aan toe.

Jaren daarvóór al - dat moet eerlijkheidshalve gezegd worden - had ik veel baat gevonden bij het wandelen in de bergen. Dat begon met een damascusbekering tussen Kerst en Oudjaar in de Italiaanse Alpen. Daar liepen wij met mijn zus en haar man in de buurt van hun woonplaats op 1.000 m. en ineens was het alsof de winter er niet toe deed. Prachtig, lekker lopen.

Inmiddels ben ik aan mijn zoveelste paar bergschoenen toe. Plus dat we het hele jaar door op pad gaan. Ook de Loonse en Drunense Duinen blijken een prima omgeving. Onlangs las ik in El País dat voor Louis XIV, de Zonnekoning, niet altijd de zon scheen; hij was ‘zwaar’. Ook bij hem zat het in de familie. Zijn remedie was de jacht. Sjouwen, struinen en schieten: hij ried het al zijn verwanten aan.

Kleinzoon Carlos III de Bourbón (1716-1788), koning van Spanje kende de verhalen die onder de bloedverwanten de ronde deden en hij deed er zijn voordeel mee. Hij ging dagelijks, zowel vóór als na de uren met vorstelijke verplichtingen, er met zijn schietgeweer op uit. Sinds kort zit Carlos VI op de Spaanse troon. Hij zal beslist de familiegeschiedenis kennen. Zijn onlangs afgetreden vader was een fanatiek jager. Bij ontstentenis van een wapen loop ik. Daarnaast blijken er nog andere middelen te bestaan om aan de zwaarte in’t heufd weerstand te bieden.

(wordt vervolgd)

maandag 8 december 2014

Zwaar (1); zonder gips

In elke familie gaan verhalen; ook in de mijne. Een aantal daarvan staat afgedrukt in boeken: niks geheims, dus ieder kan ze lezen. Een tiental van die geschiedenissen heb ik eerder opgeschreven voor de kinderen mijn zusjes. Van die generatie is een flink aantal al op jong - voor tijdelijk of voor goed - in het buitenland terechtgekomen. ‘In de diaspora’ is het niet vanzelfsprekend dat je door krijgt welke familietrekjes je bij je geboorte mee hebt gekregen. Om dat te bereiken is het nodig dat je regelmatig ooms, tantes, neven en nichten ontmoet. Die vertellen jou dan ‘op wie dè gij lijkent’. En waarom je als 18-jarige op moet passen met alcohol, omdat ome huppeldepup ‘ok gère te veul in’t glèske keek’. Of dat het geen probleem is dat je graag in een uniform rondloopt. Ik noem maar wat.

Die verhalen en aanwijzingen met een hoog nestgeurgehalte vormen een baken, een herkenningspunt: ze bevatten het antwoord op de vraag 'hoe kom ik daar nou aan?' Mijn Amerikaans nichtje lag in een deuk tijdens het lezen van een winderig verhaal uit eerdergenoemde reeks. De details doen er nu niet toe: ze herkende dat zij dus niet de enige is die met kennelijk plezier stiekem - waar dan ook - winden laat, terwijl ze elke prestatie ook nog van een waardering voorziet ook nog ook nog. Onlangs las ik een interview met moeders en dochters die na meer dan veertig jaar met elkaar herenigd waren. Een trieste aanleiding had de aanleiding gevormd tot deze scheiding. Toen ze elkaar eindelijk weer konden ontmoeten, ontdekte een van de dames dat zij en haar moeder van in de zeventig dezelfde loop hadden.

Kennis van je gezamenlijke achtergrond vormt een handig referentiekader. In het contact met ‘volle’ neven en nichten is dat opvallend duidelijk. ‘Zo zit dat’, denk ik dan al snel: je hoeft elkaar niks uit te leggen. Da's allemaal niet zo moeilijk: het is alsof we gelijktijdig door eenzelfde deur naar binnen gaan.

Neem nou het verhaal van 'zwaar zijn'. Dat zit aan mijn moeders kant in de familie. 'Zwaar zijn'. Niet van gewicht, zwaar op de hand. Best vervelend, weet ik uit eigen ervaring. Je kunt beter een been breken, dan ‘zwaar’ zijn. Op het gips van een gebroken poot zetten ze tenminste nog een handtekening, een goede wens of de kop van Donald Duck. Als je op de vraag ‘Hoe is het?’ het antwoord geeft ‘Nou, ik ben de laatste tijd redelijk depri’ laat je daarmee het gesprek even stilvallen. Welke reactie is daarop mogelijk? Iemand die bij tijden zwaar aan het leven tilt, is een brekebeen, hoewel zonder gips. En zonder de koppen van Kwik, Kwak en Kwek. En om het meewarige gekwek te voorkomen, is het maar beter die zwarte gedachten die van tijd tot tijd in je kop de kop op steken onvermeld te laten.

Laatst was ik onbedoeld getuige van een gesprek dat jonge moeders hielden op de dag van de rapportuitreiking. Veel kinderen bleken het slecht gedaan te hebben en voor al die kneuzen bleek een excuus voorhanden: autisme, dyslexie, dyscalculie, de recente scheiding van de ouders. Ik ben kleurenblind. En zwaar. Het eerste heeft ook grappige kanten. De vraag is: wat te doen met dat tweede?


(wordt vervolgd)

woensdag 3 december 2014

Bossche ziel (slot); zielenroerselen

De eerste mijmering over de ‘Bossche ziel’ begint met: ‘Bestaat er zoiets als een Bossche ziel? Herken je een Bosschenaar van een afstand? Sommige inwoners van de stad zullen hierop direct bevestigend reageren. Anderen zeggen ‘wie weet’. Graag reken ik me tot die tweede categorie’.

Acht overwegingen verder, beantwoord ik de tweede vraag met ‘nee’. Of, met een parafrase op de eerste zin van een kinderliedje: ‘Een Bosschenaar zie je niet al van verre staan’. Op de eerste vraag volgt een ‘ja’: de Bossche ziel bestaat. Wat haar onderscheidt van andere plaatsgebonden exemplaren, is de aanwezigheid van aantal eigen lokale mythen. Schuilt volgens H.J.M.F. Lodewick in de sage en de legende nog een kern van waarheid, de mythe is volkomen ontsproten aan de fantasie. Een gedroomde waarheid.

Elke samenleving bezit eigen mythen. Ze worden gekoesterd, lijken onwrikbaar in het zadel te zitten, bewegen zich in een geur van heiligheid. Ieder die naar een Amerikaanse ‘cojboj’-film kijkt, beweegt mee - tot ‘THE END’ op het scherm verschijnt - in een van de grootste mythen van de Verenigde Staten. We ‘weten’ dat dit land van oost naar west op de wildernis en haar oorspronkelijke woeste bewoners ‘veroverd’ moest worden door hardwerkende blanke, gelovige (vaak protestantse) kolonisten met een Angelsaksische achtergrond. Zonder dit ingrijpen zou er van die enorme lap grond met zijn onbeperkt potentieel niks geworden zijn.

Een mythe neemt een loopje met de geschiedenis. Geert Mark volgt in zijn ‘Reizen zonder John' (2012) het spoor van een aantal Amerikaanse gedroomde verhalen. In dat boek wijst hij ook op een minder gebruikelijke benadering van de geschiedenis der VS, namelijk die vanuit de ‘hispaanse’ invalshoek. En daarmee verwijst hij naar de oudere ‘veroveringslijn’, die van zuid naar noord loopt. De in de staat Indiana werkzame en in Londen geboren professor Felipe Fernández-Armesto noemt tijdens een recent interview de Verenigde Staten (zelfs) een Latijns-Amerikaans land. En niet vanwege de groeiende aanwezigheid daar van Spaanstalige al dan niet illegale inwoners: belangrijke wortels van deze natie aarden al eeuwenlang in hispaanse grond. Dit heeft hij beschreven in ‘Nuestra América: una historia hispana de Estados Unidos’ (2014).


Voorlopig lijkt de historicus met zijn jongste boek nog een roepende in de Nevada-woestijn waar mannen met enorme snorren onder grote sombrero’s in witte kledij siësta houden, beschermd door de schaduw van groteske cactussen.

Ook de Bossche ziel is drager van een aantal verhalen die de lokale identiteit vorm geven. Feiten die onweerlegbaar lijken. Karakteristieken waarmee de Bosschenaar zich onderscheidt van ‘alle anderen’. Sommige van die verhalen zijn geldig, bijvoorbeeld dat van de aandacht in de stad voor de lokale historie. Andere blijken in werkelijkheid sagen en legenden: ze bevatten niet meer dan een kern van waarheid. Dat van die grote bek is er zo-eentje; echt uniek blijkt deze schildering niet. Tot een werkelijke mythe uitgegroeid is de aanwezigheid van een bourgondische inslag. Hoewel Den Bosch inderdaad op staatkundig terrein tot vijf eeuwen terug tijdelijk een Bourgondisch verleden kende, is deze mythe zelf nog zeer jong. Het gaat om niet meer en niet minder dan een marketingverhaal waarmee Brabant. Limburg en Vlaanderen schermen.

De sterkste en meest onderscheidende mythe in de Bossche ziel is die waarin Oeteldonk wordt verheven tot de (enige) wereld waarin het ideaal van ‘Alle Menschen werden Brüder’ bereikt kan worden.

‘Bossche Zielenroerselen’: een nieuw onderwerp voor Boschlogie? Ik hoor het wel.

maandag 1 december 2014

Bossche ziel (8); polletiek


Blijft over het politieke klimaat als beïnvloedende factor tijdens de ontwikkeling van de vermeende Bossche ziel. In mijn jeugd was de stad – zoals zo veel anderen in het zuiden – een katholiek bolwerk. In alle dimensies, waaronder dat van de lokale politiek. Zo rond 1970 won de PvdA terrein, hoewel de burgemeester traditioneel in het kamp van de KPV en de latere CDA bleef komen. De 65-plussers die nu de ruggengraat vormen van Knillis, waren jonge en vernieuwende lieden toen de stad zo’n veertig jaar terug opnieuw uitgevonden moest worden. Er waren er meer die eraan meewerkten om het behoudende karakter bij te stellen. Krachtige (‘rooie’) wethouders als Lensen, Dona, Van Beers, Van der Beek en Tetteroo kregen de kans op voortvarende wijze mee te laten gaan in een veranderende wereld.

En vervolgens werd Den Bosch lui. Tevreden met zichzelf. En ook na elke stembusgang gefragmenteerder, want het aantal kleuren in de gemeenteraad bleef maar groeien. Bij de verkiezingen van 19 november jl. werd duidelijk dat vijf zowat even grote partijen met elkaar dóór een deur zullen moeten gaan kunnen. De D’66-formateur zou er goed aan doen om bij de zuiderburen een workshop te volgen in hoe hij zoveel springende kikkers in een kruiwagen kan krijgen en houden.

Eigenlijk gebeurt er nauwelijks nog iets spannends in de Bossche politiek. De laatste twintig jaar zijn als een fietsband die langzaam leegloopt: de fut is er stukje bij beetje uitgeraakt. En met de crisis als argument, vormen de afgelopen vijf jaar een dieptepunt. Indien bij de vorming van de nog jonge en bevattelijke Bossche ziel de lokale politiek een inspirerende factor moet zijn, is het voor de opgroeiende jongens en meisjes beter om te verkassen. Wat te denken van het feit dat in deze stad zo vaak wethouders plots en niet altijd met een duidelijke reden tussentijds hun zetel verlaten terwijl de rest van hun collega’s het vlot drijvende moeten houden. Dat er geen brug gebouwd wordt, of er is gedonder mee. Dat een extern bureau het werkklimaat op het stadhuis moet komen bestuderen waarbij het concludeert dat het schort aan helderheid op allerlei gebied. De oude hertogstad is net Italië: het leven gaat door, ondanks de lokale overheid.

Hoe sterk overigens die lokale overheid kan werken op het gedrag van de inwoners, stond op 23 november jl. in een artikel over Napels, ook Italië. Desgevraagd door ‘El País Semanal’ geeft Giuseppe Ferraro aan dat de Napolitanen elke overheidsinstantie als ‘de vijand’ beschouwen, waartegen je permanent strijd moet leveren. De verklaring voor de aanwezigheid van dit aspect in de ‘Napolitaanse ziel’ zoekt de prof in de lokale geschiedenis: ‘De stad vanaf de stichting alleen door vreemden bestuurd’. Ze kwamen uit Griekenland, Rome of Spanje. En ook nu is nog steeds elke autochtoon ongewenst aan de top. Zo werk je dus ongehoorzaamheid in de hand.

Natuurlijk staat Den Bosch in de politieke onmacht niet alleen: daarin loopt de stad in de pas met een landelijke trend. Er zijn ook uitzonderingen. Ver hoef je daarvoor niet te gaan: Tilburg en Eindhoven vertonen om de een of andere reden nog (steeds) de nodige veerkracht. Den Bosch is op ‘polletiek terrein’ een bange stad geworden. Hiervan is het gezeul met het theater een dieptreurig voorbeeld. Is het zo dat ten stadhuize op het pluche bij voorkeur hazenharten komen te zitten? Is kijken met welk konijn de D’66-fomateur uit de hoge hoed tevoorschijn tovert.


(wordt nog één keer vervolgd: de conclusie)

maandag 24 november 2014

De Bossche ziel (7); de lijdende ziel

Voortgekomen uit een religieuze context is carnaval een festijn waarin het leven een aantal dagen op zijn kop gezet wordt. De deelnemers zijn narren die een loop nemen met de machtsverhoudingen van alledag. De rol van de kerk is inmiddels verdwenen; de vastentijd die op de carnavalsdagen volgt, is geen realiteit meer. Wat blijft zijn de narren. Plus - binnen een in 3 x 24 uur afgepaald machtsvacuüm - het spel.

Dit laatste krijgt sinds 1882 in Den Bosch vorm binnen het imaginaire dorp Oeteldonk. De bezielende en structurerende partij achter die verbeelding is sinds genoemd jaar de Oeteldonkse Club (OC). In principe gaat het hierbij om een faciliterende organisatie die de motor vormt achter de feestelijkheden. Een club met maar één pretentie: de organisatie van een geslaagd feest mét iedereen en vóór iedereen. Voor het Oeteldonkse leut is de OC een ‘conditio sine qua non’.

Overigens was er een periode (tussen 1968 en 2004) dat de OC niet alle betrokkenen vertegenwoordigde. De ‘clubkes’ hadden zich afgescheiden dan wel gebundeld in de Federatie van carnavalsverenigingen’: de OC werd als te elitair beschouwd. Meer Oeteldunk dan Oeteldonk, om een woordspeling van Toon Berkelmans (uit Helvoirt) te gebruiken. Na het nodige gepraat, gemasseer en gedemocratiseer wisten partijen elkaar uiteindelijk weer te vinden.

Zowel binnen de OC als in de periferie van de club zijn veel vrijwilligers actief. Belangeloos vormen ze de ruggengraat van het festijn. Het is in deze omgeving dat de vierders gezocht kunnen worden die hangen aan de eerdergenoemde blauw- en zwartgekleurde kledingcode. En aan Prins, Peer en andere gangmakers. Onder deze Oeteldonkers lijkt de beleving van carnaval, in casu van Oeteldonk steeds meer een magische lading te krijgen. Oeteldonk als 'Magical  mystery tour'.

Die magie wordt op verschillende manieren geuit. Opmerkelijk binnen de ‘betoverende’ werking van het feest is de opmars van kwalificaties als ‘kiepevel’ en ‘emosie’. De inhoud van deze begrippen laat zich moeilijk omschrijven. Ze bewegen zich eerder op het niveau van het gevoel dan van de rede. De definitie ‘Carnaval is emosie’ duikt meer en meer op. Is dat een verklaring ‘nec plus ultra?’: eentje die geen verdere toelichting behoeft? Een tendens overigens die in de pas lijkt te lopen met de buiten-Oeteldonkse i.c. Nederlandse samenleving. Zo zet het Brabants Dagblad reeds jaren dagelijks als bladvulling op de pagina met overlijdensadvertenties een vage illustratie met de woorden ‘Wat blijft is de emotie’.

Om welke emotie gaat het in beide gevallen? Om dezelfde die een eerder dit jaar falende wethouder uitte toen hij na afloop van de nodige kritiek zei ‘Ik werd er emotioneel van’? Of die van de voetbalvandaal die, nadat hij over het stadionhek was geklommen om een donkergekleurde keeper tegen zijn kop te trappen, de hem voor de rechtszaak toegewezen advocaat hoorde zeggen ‘Mijn cliënt was geëmotioneerd nadat hij die middag hoorde dat zijn ouders gaan scheiden?’ ‘Emosie’ is zo een passe-partout. Een verklaring voor alles. Een excuus ook. Sanctie noch discussie mogelijk. Dat laatste lijkt alleen al ondoenlijke omdat - zoals de Spaanse filosoof Emilio Llédo aangeeft - de emoties een andere grammatica kennen als de taal- en letterkunde. De een praat vanuit het gemoed, de ander vanuit het hoofd.

‘Carnaval is emosie’ (gelardeerd met veel ‘kiepevelmemènte’) past bij de beleving van Oeteldonk als een magisch verbond waarin, zoals hoogleraar bestuurskunde P.H.A. Frissen in ‘De fatale staat’ (2013) over het gewenste Nederland aangeeft, ‘het bereiken van het goede leven’ mogelijk is. Geredeneerd vanuit die optiek vormt het tijdelijke carnavalsdorp een maatschappij waarin alleen gelijken rondlopen. Een samenleving of geestestoestand die zich buiten de heersende orde van alledag afspeelt. In die externe heersende orde maakt de 'diplomademocratie' de dienst uit, terwijl in Oeteldonk niet iemands opleiding bepalend is. In dat ideale dorp geldt immers als enige verdienste het vermogen om samen met anderen de verbroedering te verwezenlijken. Een samensmelting waarin gedeeld kippenvel en verbindende emotie een bijna religieuze lading krijgen. Met als verlossend en belonend perspectief: 'eenmaal zijn we allemaal samen'.

Oeteldonk is geen populistische beweging. Eerder lijkt er sprake te zijn van een maatschappelijk zijweg. Van een vorm van escapisme dan wel illusie waarvan de tijd op carnavalsdinsdag om middernacht zonder pardon opgesoupeerd is. De wetenschap bij de vierders dat zij om klokslag 24.00 uur weer teruggeworpen worden in die andere, niet-ideale wereld waarop chaos een steeds grotere greep krijgt, geeft een verweesd gevoel. En zet aan tot tranen bij de begrafenis van Knillis. Carnaval blijkt niet langer een spel: er is sprake van een serieus toneel waarin de actoren het spel beleven als het werkelijke gewenste leven. Met een lijdende Bossche ziel als gevolg wanneer het sprookje voorbij is. En er tussen alle confetti geen glazen muiltje achterblijft op de Markt.

donderdag 20 november 2014

Bossche ziel (6); Oeteldonks spel

Mogelijk is carnaval hét element dat de vorming van de vermeende ‘Bossche ziel’ beïnvloedt. Zeker is deze traditie het aspect bij uitstek waarin de Bosschenaar zich laat zien; z’n ziel ‘blootlegt’, zegmaar. Dit plaatselijke carnaval kent verschillende varianten die (zoals bij de Bossche stadstaal ook het geval is) tot eenzelfde familie behoren, in dit geval genaamd Oeteldonk.

Oeteldonk is een van de drie ‘rijken’ in Nederland waar een ter plekke stevig geworteld en kleurrijk uitgegroeid carnaval bestaat. De andere twee bevinden zich in Bergen op Zoom en Maastricht. Hoewel alle drie zeer verschillend in uitwerking, verwijzen ze naar een gedeelde Bourgondisch decor, waarmee ze zich onderscheiden van de Rijnlandse aanpak elders.

Tijdens carnaval heet Den Bosch drie dagen Oeteldonk, een uit-stekende plek in een moerassige delta waar de inwoners, de oetels, het ondanks de hogere ligging het niet droog houden. Belangrijk in die periode is het spel van scherts en luim, waarin met een aantal zaken de draak gestoken wordt, zoals met de lokale politiek en de vip’s. Overigens stort zich niet elke Bosschenaar in het feest; er zijn er die het ontvluchten. Ontgaan zal het niemand: zelfs in de meest afgelegen buitenwijken wappert weken vooraf de rood-wit-gele vlag.

Spel vormt een kernbegrip. Spel om het spel, zoals beschreven door Johan Huizinga in ‘Homo Ludens’ (1938): ‘Spel versiert het leven en vult het aan, en het is als zodanig onmisbaar’. Een kleurrijk accent dus, misschien zelfs ‘de krenten in de pap’. Dit ‘versierende element’ komt met name tot uiting tijdens de Intocht op zondag en de Grote en Kinderoptocht op respectievelijk maandag en dinsdag. Eenzelfde intentie ligt ook aan de basis van de kleinschalige voorpret tijdens Poemiek, De Jankbokaal en de Klètsavonden.

Aan het alleenrecht van dit ludieke karakter wordt sinds enkele decennia in toenemende mate getornd. ‘Spelbederf’ ligt op de loer en gevaar dat dit optreedt, schuilt in de mate waarin organisatoren, deelnemers en publiek het wedstrijdelement gewicht gaan geven. Filosoof Coen Simon schrijft dat het voetbal afscheid nam van het ‘spel’ zoals door Huizinga omschreven, op het moment dat de oefenmeester zijn trainingspak inruilde voor kostuum, overhemd en stropdas. Voetbal is nu een zakelijk evenement, met winstverwachtingen, imagowaarde en individueel transferbelang. Zo verdween in Oeteldonk het spel uit het jaarlijkse Kwèkfestijn op het moment dat deelnemende clubkes ‘beroepszangers’ gingen inhuren om die kwaliteitsimpuls te winnen. Aanvankelijk werd dit schandalig gevonden en volgenden stukken in de krant. Nu is het bereiken van een finaleplaats - al dan niet met huurlingen - de norm. Bij het vernemen van een te lage klassering staan grote mannen met nog grotere bekken te huilen als voetballers die net tweede zijn geworden bij het WK-voetbal. Wie eenmaal de laatste tien minuten van de zaterdagmiddag voorafgaande aan en de bekendmaking van de uiteindelijke juryuitslag bijwoont, weet genoeg.

Een tweede ontwikkeling die ‘spelbederf’ in de hand werkt, is de ernst waarmee het spel meer en meer bedreven wordt. Een ernst die in verschillende gedaantes vorm geeft aan iets wat in wezen als een luchtig en kortstondig verschijnsel het leven even doet opveren. Op zich hoort ernst bij de luim: carnaval is geen luchthartig wegwerpartikel. Of zoals Huizinga zegt: ‘Spel is niet ernstig, maar spel kan heel goed ernstig zijn’. In die zin is het passend om over die luim tijden tevoren na te denken. Op dit moment wordt er in de bouwhal al druk gewerkt aan de realisering van de vaak geestige ontwerpen voor de Optocht. Zelf vind ik het steeds weer spannend of het ‘ons gruupke’ lukt om een actueel onderwerp spits vorm te geven tijdens de Intocht. Daarover vergaderen we vanaf begin januari met (scherts)notulen en al. En als die Intocht heeft plaatsgevonden en we ’s zondags na afloop rond 13.30 uur met een blij gevoel op de volle Markt staan, weten we precies wat we het jaar daarop zeker moeten doen. Iets wat iedereen tien minuten later achter het bier al weer vergeten is.

Aan de Intocht is de deelname van mannen en vrouwen die ik voor het gemak de ‘vrije radicalen’ noem een opvallend verschijnsel. Het gaat hierbij om individuele deelnemers en groepjes die hun eigen gang gaan binnen een volksoploop waarin leden van de Oeteldonkse Club nog enigszins de vaart proberen te houden. Contact van die ‘loslopers’ met het publiek is de helft van de lol én tegelijkertijd iets wat de snelheid uit de stoet haalt. Met opstoppingen, gaten en inhaalacties als gevolg. Een gezellige chaos. De ernst lijkt ver weg. Het officiële protocol ook. Of, om opnieuw in de pas te blijven met Huizinga: ‘Spel is vrij; het is vrijheid’.

De ‘vrije radicalen’ vieren zo hun eigen variant van het grote feest. Vaak in een uitdossing die afwijkt van kiel en pandjesjas, die de standaard zijn voor anderen. De eerste groep beweegt zich ook op enige afstand van de Prins, de Peer en andere iconen waarvan de aanwezigheid welwillend wordt geaccepteerd. De tweede groep, mogelijk de omvangrijkste, hecht waarde aan een uitdossing in blauw en zwart, voorzien van een zo groot mogelijk aantal jaaremblemen op kiel en pandjesjas, met eretekens om de nek en kikkertjes op de (vrouwen)hoeden. Over de kielen wordt de mythe in stand gehouden dat deze blauwe boernoesen nooit gewassen (mogen) worden. Prins, Peer en anderen zijn dichterbij. Zij - plus bepaalde rituele handelingen - worden vooral serieus genomen. Het is in dit segment waarop de ernst meer en meer vat krijgt.

Ook een eigen leven lijken de clubkes te leiden. Er is een grote interne samenhang en zeker ook discipline. De leden trekken er samen op uit, maken muziek voor zichzelf en anderen en vormen daarmee een fundament onder het feest: geen festijn zonder (Oeteldonkse) hits. Vaak is de muzikale prestatie van uitstekende kwaliteit.

Hoewel de grenzen diffuus zijn en tegenwerpingen tegen deze stratificatie voor de hand liggen, bewegen zich op het oog dus drie stromingen binnen hetzelfde gedeelde spel. Voor elk zijn de spelregels verschillend. Anders dan bij het Bosch waarin de gebruikers van de verschillende taalvariaties elkaar ‘als van eenzelfde stam’ herkennen en probleemloos kunnen verstaan, lijkt het alsof die onderlinge verstaanbaarheid als het om feesten gaat, afneemt tussen de carnavalsvierders. De reden kan gezocht worden in de mate waarin de verschillende feestgangers ‘hun ziel I(en zaligheid)’ leggen in de beleving van het gespeelde dorp Oeteldonk; waarover in de volgende blog.


(wordt vervolgd)